16 FEBRUARI 2020

DOOR: ESTHER DIJKHUIZEN, STUDENT THE ENGLISH LANGUAGE

 

De originele tekst is in het Engels. De vertaling is onder het origineel geplaatst.

 

When I look in the mirror, I try to find the similarities between me, my parents, and my sisters.

I have always found it intriguing when others can tell if I look like my dad, or my mom, or why

I do not really look like either of them. I can hardly find the similarities when I look at myself and think of my family members, so why can other people see them so quickly?

I look at my face and see my mouth, eyes and nose. They are by far the most prominent aspects of my face; the features that are easiest to compare to someone else’s. I assume that I look more like my dad than I do my mom, but I cannot find out why. My assumptions are based on the opinions of others. It’s probably one of the things I have heard the most growing up: ‘You truly are a Dijkhuizen’. They also told me I resembled my aunt. In pictures, I can actually see why; in some angles, our faces are much alike. Apart from the nose; I have my mom’s nose.

My mouth… Whose does that resemble? Or could it be that it does not resemble anyone? That it is just my own, a combination of my parents and theirs and again theirs. And my eyes? I cannot figure out whose eyes I have. No one ever told me they look like my mom’s or my father’s or even my aunt’s. Maybe they are unique as well, just like my mouth. 

When I look a little closer, past appearances, I can see a lot deeper within. My character, my soul. Have I ever tried to find out who has made me who I am today? Have I ever before attempted to consider that? It is one thing to compare the outside, as it is visible, but another to dig deeper and say who you resemble on the inside. 

Even though my mother and stepdad raised me, I only recently found out I share some characteristics with my father, whom I barely know truth be told. Apart from that, I have come to the realisation that I am not at all like him. I’ve got my stepdad’s taste in music and learned respect from him and my mom. I am a decent person because of the life lessons they taught me as a child. They are the ones who shaped me. So even though on the outside, I might look like a true Dijkhuizen, there will always be a part in me that will define me as a Maas and a Roelfsema. 

Perhaps I should stop staring, and love myself for who I am; my mother and fathers’ (yes, that’s a plural) daughter with a tat of uniquely me.

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Wanneer ik in de spiegel kijk, probeer ik de gelijkenissen te vinden tussen mij, mijn ouders, en mijn zussen. Ik heb het altijd intrigerend gevonden wanneer anderen me konden vertellen dat ik op mijn vader, op mijn moeder, of op geen van beiden lijk. Ik kan zelf de overeenkomsten niet zien wanneer ik naar mezelf kijk met mijn familieleden in gedachten. Waarom kunnen anderen dat dan wel?

Ik kijk naar mijn gezicht en ik zie mijn mond, mijn ogen en neus. Dit zijn de meest opvallende aspecten in mijn gezicht; de punten die het makkelijkst te vergelijken zijn met die van een ander. Ik neem aan dat ik meer op mijn vader lijk dan op mijn moeder, maar ik kan niet zeggen waarom. Mijn aannames zijn gebaseerd op meningen van anderen. Het is waarschijnlijk hetgeen dat ik het vaakst te horen heb gekregen toen ik opgroeide: ‘Je bent écht een Dijkhuizen’. Ik heb daarbij vaak te horen gekregen dat ik veel op mijn tante lijk. In sommige foto’s van vroeger, kan ik die gelijkenis ook zien; vanuit bepaalde perspectieven lijkt ons gezicht veel op elkaar. Alleen niet de neus, die heb ik van mijn moeder.

Mijn mond… Op wiens lijkt die eigenlijk? Kan het ook zo zijn dat deze op geen van allen lijkt? Dat het gewoon mijn eigen is, een combinatie van mijn ouders, en die van hun, en dan weer die van hen. En mijn ogen? Ik kan er maar niet achter komen van wie ik die heb. Niemand heeft me ooit gezegd dat ze lijken op die van mijn moeder of op die van mijn vader. Niet eens op die van mijn tante. Misschien zijn deze ook wel uniek, net als mijn mond.

Wanneer ik wat dichterbij kijk, voorbij de buitenkant, kijk ik naar binnen. Mijn karakter, mijn ziel. Heb ik er ooit achter proberen te komen wie mij gemaakt heeft tot wie ik nu ben vanaf deze hoek? Heb ik ooit geprobeerd dat te overwegen? Het is makkelijk om mijn uiterlijk te vergelijken, omdat deze zichtbaar is. Maar het vraagt veel meer om verder te kijken en te constateren op wie je lijkt van binnenuit.

Hoewel mijn moeder en mijn stiefvader mij hebben opgevoed, kwam ik er pas vrij recent achter dat ik een aantal karaktereigenschappen deel met mijn vader, wie ik eigenlijk nauwelijks ken als ik eerlijk ben. Daarnaast heb ik mij gerealiseerd dat ik verder totaal niet op hem lijk. Ik heb mijn stiefvaders muzieksmaak en ik heb respect geleerd van hem en mijn moeder. Ik ben een goed persoon door de levenslessen die zij mij hebben geleerd toen ik klein was. Zij zijn degenen die mij hebben gevormd tot wie ik nu ben. Dus, hoewel ik aan de buitenkant misschien lijk op een echte Dijkhuizen, zal er altijd een deel zijn dat me categoriseert als een Maas en een Roelfsema. 

Misschien moet ik stoppen met staren in de spiegel, en van mezelf houden voor wie ik ben; mijn moeder en mijn vaders (ja, dat is een meervoudsvorm) dochter met een klein beetje van mijn unieke zelf.

 

 

“Mijn unieke zelf”